Wetenschappelijk onderzoek in de hypnotherapie
De Amerikaanse hoogleraar psychologie Kirsch, die hypnotherapie als psychotherapie in miniatuur ziet, doorbrak in 1990 als eerste de mythe dat alle vormen van psychotherapie ongeveer even goed werken.
Uit aanvankelijk meta-analyse onderzoek kwam naar voren dat cognitieve therapie en hypnotherapie meestal werkzamer zijn dan andere benaderingen; en dat hypnotherapie vaak het meest effectief is.
Echter in verdere onderzoeken in de VS werd hypnotherapie helaas niet meer meegenomen.
Reden hiervoor was dat de American Psychological Association (APA) stelde dat hypnotherapie niet als een specifieke vorm van therapie zou bestaan. Dit vanwege een gebrek aan een eensluidend theoretisch model van psychopathologie (ziekteleer van de geest) en daaraan gerelateerde interventiestrategieën.
Hypnose wordt door de APA dan ook gezien als een losstaand hulpmiddel, dat op veel verschillende wijzen is toe te passen. Schijnbaar heeft de APA zich hierbij meer door de verschillen dan door de overeenkomsten binnen de hypnotherapie laten leiden. In europa erkent de Europese Associatie van Psychotherapie (EAP) hypnotherapie echter wel als een specifieke vorm van psychotherapie.
Verdere onderzoeken in de VS, naar de effectiviteit van erkende, reguliere behandelingen en therapieën wezen uit dat wanneer zij aangevuld werden met hypnose, de resultaten significant gunstiger waren dan wanneer dezelfde behandelingen zonder hypnose werden toegepast.
Naast bovenstaande, getuigen vele verslagen en een enorme hoeveelheid vakliteratuur van de waarde van hypnotherapie bij het krachtiger maken en het succesvol behandelen van cliënten.